De Gouden handdruk in het algemeen

Als het dienstverband van een werknemer met een werkgever beëindigd wordt, kan dit gepaard gaan met het verstrekken van een bepaald geldbedrag ineens. Soms wordt dat in het kader van een sociaal plan of gezamenlijke afvloeiingsregeling vastgelegd en dan worden vaak ook direct de uitgangspunten voor de berekening van dat bedrag afgesproken. In een individueel geval ligt niet direct vast hoe men tot een bepaald bedrag komt.
Op grond van het bepaalde in de Wet op de Loonbelasting 1964 behoort ook een dergelijk bedrag ineens tot het loon. Hierover zijn in principe loonbelasting en premies volksverzekeringen verschuldigd naar het progressieve tarief.

Juridische aspecten van een Gouden handdruk

Indien vaststaat dat de dienstbetrekking wordt beëindigd treden de partijen bij de arbeidsovereenkomst meestal in overleg onder welke voorwaarden -meestal van financiële aard- men uit elkaar zal gaan. Het gaat er dan met name om wat -lees hoeveel- de werknemer weet te bedingen van zijn wederpartij in verband met het wegvallen van de arbeidsbeloning en pensioenopbouw, welke hij bij continuatie van het dienstverband zou zijn blijven genieten. Daarnaast kan met de vergoeding ook worden beoogd om geleden immateriële schade te vergoeden.

Inkomensschade

Het aantal bij de werkgever doorgebrachte dienstjaren is een factor bij de bepaling van de hoogte van de gouden handdruk. Een andere factor is de hoogte van het salaris. Een vaste formule voor de bepaling van de hoogte van de schadeloosstelling is niet te geven, wel een indicatie hiervoor, maar vaak is de gouden handdruk het resultaat van onderhandelingen.

Kantonrechterformule

Per 1 januari 1997 zijn de aan de kantonrechters gedane aanbevelingen inzake het vaststellen van de hoogte van de gouden handdrukken, in werking getreden. De vergoeding is bij deze berekening gebaseerd op de formule A x B x C. Daarbij staat ‘A’ voor het gewogen aantal dienstjaren en ‘B’ voor het bruto maandsalaris. ‘C’ staat voor de correctiefactor welke afhankelijk is van de specifieke omstandigheden. Per 1 juli 1998 is er een nieuwe aanbeveling gedaan inzake de correctiefactor. Indien het ontslag (de ontbindingsgrond) geheel in de risicosfeer van de werkgever valt en verwijtbaarheid aan de zijde van de werknemer niet aan de orde is, kan de correctiefactor groter dan één zijn.
Tevens zijn nog aanbevelingen gedaan inzake de verhouding tussen gouden handdruk en een sociaal plan, alsmede de gemaakte kosten van rechtsbijstand.

Wegingsfactor

tot en met leeftijd 40 > 1
van leeftijd 41 tot en met 50 > 1,5
vanaf leeftijd 51 > 2

Een andere mogelijkheid voor de vaststelling van de gouden handdruk is dat de werkgever zich verplicht om (gedurende een bepaalde periode) de wettelijke voorzieningen aan te vullen tot een x-percentage van het bruto of netto loon van de werknemer.
De gouden handdruk kan bij deze methode worden vastgesteld op de contante waarde van de aanvulling. Deze methode wordt veelvuldig toegepast in sociale plannen, maar kan ook in individuele ontslagsituaties een interessant alternatief vormen. Overigens dient men voor deze variant vanaf 1 januari 2006 wel voorzichtig te zijn aangezien de fiscus deze aanvulling als een verkapte vut-uitkering kan beschouwen hetgeen dan voor de oud werkgever een strafheffing van 26% met zich meebrengt.

Pensioenschade

Zoals reeds gemeld zal er bij tussentijds beëindigen van de dienstbetrekking in veel gevallen sprake zijn van pensioenschade. Berekening van deze schade kan geschieden op het basis van hetgeen opgebouwd had kunnen worden indien het dienstverband tot aan de pensioendatum had voortbestaan. Dit kan berekend worden aan de hand van het huidige salaris, maar ook kan een verfijning aangebracht worden door met de in de toekomst te verkrijgen salarisstijgingen en inflatie rekening te houden indien het dienstverband niet was verbroken. Het op deze wijze berekende pensioen op de pensioendatum dient men te verminderen met het reeds opgebouwde pensioen tot op de datum van ontslag. Het verschil is de pensioenschade. Dit kan concreet vorm gegeven worden door een koopsom te laten berekenen welke gestort moet worden bij een levensverzekeringmaatschappij ter dekking van dit verschil.

Immateriële schade

Een uitkering in verband met immateriële schade (smartengeld) kan belastingvrij worden genoten. Hierbij kan echter worden aangetekend, dat de werknemer tegenover de belastingdienst aannemelijk dient te maken, dat het smartengeld daadwerkelijk wordt genoten in verband met immateriële schade. Uit de jurisprudentie met betrekking tot dit onderwerp blijkt namelijk dat de belastingrechter zich zeer terughoudend opstelt. Het enkele feit dat door een civiele rechter of door partijen in onderling overleg smartengeld is vastgesteld, is onvoldoende bewijs voor een belastingvrije uitkering.
Sociale aspecten van een Gouden handdruk

Na ontslag komt een ex-werknemer, in het geval dat niet direct vervangend werk wordt gevonden in principe in aanmerking voor een sociale uitkering. Hierna volgt een overzicht van de mogelijkheden.

Werkloosheidswet

De Werkloosheidswet (WW) geeft werknemers gedurende een bepaalde periode recht op een uitkering wanneer zij werkloos zijn geworden, mits aan een aantal eisen is voldaan.

Basisuitkering

Een werknemer die werkloos wordt en voldoet aan de wekeneis (van de voorgaande 36 weken moet de werknemer in 26 weken hebben gewerkt) heeft recht op de loongerelateerde basisuitkering van 3 maanden. Deze basisuitkering bedraagt de eerste 2 maanden 75% van het dagloon en de derde maand 70% van het dagloon. Het dagloon is gemaximeerd op ongeveer € 180,00 (2008).

Verlengde basisuitkering

Om voor een verlenging van de basisuitkering in aanmerking te komen dient voldaan te worden aan de vier-uit-vijf-eis: in de vijf kalenderjaren onmiddellijk voorafgaande aan het jaar waarin de werkloosheid is ingetreden moet de werknemer gedurende ten minste vier kalenderjaren over 52 of meer dagen per jaar loon hebben ontvangen.

De duur van de verlenging is afhankelijk van de duur van het arbeidsverleden. Voor elk jaar arbeidsverleden, voor zover dat meer bedraagt dan 3 jaar, wordt de basisuitkering verlengd met een maand. De maximale uitkeringsduur (inclusief de eerste 3 maanden basisuitkering) bedraagt 38 maanden. De hoogte van de verlengde uitkering bedraagt eveneens 70% van het (gemaximeerde) dagloon.

Voor de vaststelling van het arbeidsverleden worden bij elkaar opgeteld:

  • het feitelijk arbeidsverleden bestaat uit de jaren waarin de werknemer vanaf 1998 tot en met het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de werknemer werkloos werd, ten minste 52 dagen in loondienst hebt gewerkt;
  • het fictieve arbeidsverleden bestaat uit de jaren vanaf het jaar dat de werknemer 18 werd tot aan 1998.

Voorbeeld
Een werknemer met een arbeidsverleden van 25 jaar heeft recht op 25 maanden uitkering; 3 maanden basisuitkering en 22 maanden verlengde basisuitkering.

Verwijtbaarheid

De werknemer moet voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. De toets of sprake is van verwijtbare werkloosheid is aangepast. Het nalaten van verweer tegen ontslag levert geen verwijtbare werkloosheid meer op.

Er is sprake van verwijtbare werkloosheid indien sprake is van ontslag als gevolg van verwijtbaar gedrag richting de werkgever. De WW-uitkering wordt dan alleen geweigerd als het gedrag een dringende reden voor ontslag is.
Voorts is sprake van verwijtbare werkloosheid bij beëindiging van de dienstbetrekking op verzoek van de werknemer terwijl aan voortzetting van de dienstbetrekking geen doorslaggevende bezwaren zijn verbonden.

Korting op de WW-uitkering

Arbeidsinkomsten van de betrokken gerechtigde worden volledig in mindering gebracht op de WW-uitkering. Inkomsten van de partner of inkomsten uit vermogen blijven buiten beschouwing, evenals lijfrente-uitkeringen uit een stamrechtverzekering of een ineens ontvangen schadeloosstelling.

Bovendien kan de uitkering (tijdelijk) geheel of gedeeltelijk gekort worden, indien de gerechtigde in meer of mindere mate de werkloosheid verweten kan worden.

Fictieve opzegtermijn – uitstel WW

Werknemers die bij de beëindiging van de dienstbetrekking een schadeloosstelling ontvangen, krijgen gedurende een fictieve opzegtermijn (van een aantal maanden) geen uitkering indien de gebruikelijke opzegtermijn volgens de arbeidsovereenkomst niet in acht is genomen. Gedurende deze periode heeft de werknemer derhalve geen inkomen. Deze regeling is ingevoerd omdat de werknemer in deze gevallen doorgaans te vroeg aanspraken maakt op WW. Als de reguliere opzegtermijn wel in acht is genomen dan is het voorgaande niet van toepassing.

Sinds juli 2000 telt uitvoeringsinstituut (UWV) de fictieve opzegtermijn mee als werkzame periode bij de toetsing van 36-weken-eis, de vier-uit-vijf-eis en het arbeidsverleden.

Toeslagenwet

Indien men een uitkering ontvangt die onder het sociale minimum ligt, zal men een aanvulling ontvangen uit hoofde van de Toeslagenwet (TW). In beginsel vult de TW het inkomen aan tot het wettelijk minimum (voor gehuwden gelijk aan 100% van het minimumloon, voor een ongehuwde 70% van het minimumloon).
IOAW

Na beëindiging van de WW-periode komt de ex-werknemer mogelijk in aanmerking voor een uitkering krachtens de Wet inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW). Bij werkloosheid kan een werknemer hier een beroep op doen indien hij bij de aanvang van zijn werkloosheid ten minste 50 jaar oud is.
Een uitkering krachtens de IOAW is gelijk aan het sociale minimum en bedraagt op jaarbasis € 17.128,–voor gehuwden € 13.294,– en voor alleenstaanden van 23 jaar en ouder (cijfers 2008).
De uitkering loopt door tot de 65-jarige leeftijd van de ex-werknemer.

Bijstand

Indien een ex-werknemer na verloop van tijd geen recht meer heeft op een uitkering, dan kan een beroep worden gedaan op de Wet werk en bijstand (WWB). De wet garandeert een inkomen op basis van landelijke normbedragen. Er zijn normbedragen voor mensen van 21 tot 65 jaar, voor mensen die 65 jaar of ouder zijn, voor gehuwden of ongehuwd samenwonenden, alleenstaande ouders en alleenstaanden. Voor elk van deze groepen geldt een apart bedrag. Voor gehuwden of ongehuwd samenwonenden geldt een bedrag van maximaal per jaar € 15.123,– (netto). Het recht op bijstand en de hoogte van de uitkering is afgestemd op de omstandigheden en mogelijkheden van persoon en gezin.

De eigen verantwoordelijkheid om zelf in het bestaan te voorzien staat daarbij voorop. Bij de bepaling van het recht op uitkering geldt een inkomenstoets en een vermogenstoets. Het buiten beschouwing te laten vermogen is voor gezinnen € 10.650,– en voor alleenstaanden € 5.345,–. Voor mensen die een eigen huis bewonen geldt een extra vrijgesteld bedrag van maximaal € 44.900,– (cijfers 2008).

Stichting Financiering Voortzetting Pensioenopbouw

Tijdens de duur van de loongerelateerde WW-uitkering kan in bepaalde gevallen de opbouw van ouderdoms-en nabestaandenpensioen (gedeeltelijk) worden voortgezet. De regeling geldt voor werknemers, die op de eerste werkloosheidsdag 40 jaar of ouder zijn en die voor de werkloosheid deelnemer waren in een pensioenregeling. Voor werknemers die op de eerste werkloosheidsdag 57½ jaar of ouder zijn, wordt de opbouw ook tijdens de vervolguitkering (kan men alleen krijgen als men vóór 11 augustus 2003 ontslagen is) voortgezet. De pensioenopbouw komt voor rekening van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenopbouw.

Geen nieuwe instroom met ingang van 1 januari 2010
De financiële middelen van de Stichting FVP worden sinds 1989 gebruikt om de pensioenvoorzieningen voor werkloze werknemers voort te zetten.
Sinds 2000 hebben de uitgaven de beleggingsinkomsten onafgebroken overstegen onder meer als gevolg van de oplopende werkloosheid en de toegenomen pensioenkosten. Door de sterke daling van de omvang van het vermogen zijn de beleggingsopbrengsten niet meer toereikend. Omdat de stichting uitsluitend inkomsten heeft uit belegd vermogen, is ingrijpen in de FVP-regeling noodzakelijk.
Het bestuur van de Stichting FVP heeft op grond van het FVP-bijdragereglement besloten dat werknemers, die met ingang van 1 januari 2010 WW-gerechtigd worden, niet meer in aanmerking komen voor een bijdrage uit de FVP-regeling.
De Stichting FVP heeft de intentie om het recht op FVP-bijdrage van werknemers die nu WW-gerechtigd zijn en vóór 1 januari 2010 WW-gerechtigd worden zoveel mogelijk ongemoeid te laten. Omdat de FVP-bijdrage een voorwaardelijk karakter heeft, kan het FVP-bestuur voor deze groep werknemers echter geen harde garanties afgeven.

Ziektekostenverzekering

U bent over de uitkeringen op grond van een gouden handdruk stamrecht een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd van 5,1%.
Korting op sociale zekerheid

Beeindiging dienstverband

Beëindiging van een dienstverband hoeft niet altijd direct gevolgd te worden door een nieuwe baan. Het recht op eventuele uitkeringen krachtens een aantal sociale verzekeringen kan dan een rol spelen bij de keuzemogelijkheden voor de aanwending van de gouden handdruk.
Als men een gouden handdruk krijgt is dat in sommige gevallen van invloed op de in hoofdstuk 1 genoemde uitkeringen, bijvoorbeeld als men kiest voor een ‘directingaand stamrecht’ in plaats van een ‘uitgesteld stamrecht’.
De uitkeringen van een ‘directingaand stamrecht’ kunnen invloed hebben op de uitkeringen krachtens de Toeslagenwet en de IOAW. Het ‘uitgesteld stam¬recht’ wordt daarentegen buiten beschouwing gelaten. Het is derhalve verstandig om vóór het maken van een keuze de zaak goed op een rijtje te (laten) zetten.
Overigens is het goed te weten dat de kortingsregeling bij een direct ingaand stamrecht vermeden kan worden. Onze adviseurs kunnen u hierover nauwkeurig informeren.
Overigens is op 19 april 2005 door de Centrale Raad van Beroep een uitspraak gedaan waaruit door sommige instanties de conclusie wordt getrokken dat ook in de situatie, als er sprake is van een vrije beschikkingsmacht over de schadeloosstelling, een uitkering uit een gouden handdruk verzekering een korting op de IOAW uitkering teweegbrengt. Naar onze mening is deze interpretatie niet correct.

Aan deze discussie heeft Staatssecretaris Aboutaleb van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een einde gemaakt door op vragen uit de Tweede Kamer omtrent dit onderwerp te reageren. Zijn antwoord luidde, dat periodieke uitkeringen uit hoofde van een stamrechtverzekering niet in mindering worden gebracht op een TW-uitkering (of IOAW-uitkering), mits bij de toekenning van een schadeloosstelling de werknemer een vrij keuze had in de besteding hiervan. De wetgever zal nu overgaan tot een aanpassing van het hierop betrekking hebbende inkomensbesluit.

Vanaf 1 april 2008 mogen periodieke uitkeringen uit een stamrecht (betaling uit een ontslagvergoeding)
niet meer worden gekort op de IOAW-uitkering. Mensen bij wie dit tot nu toe wel gebeurde, kunnen geld terugvragen. Dit geldt voor oudere langdurig werklozen die van de gemeente een IOAW-uitkering krijgen.

Mensen bij wie de stamrechtuitkering wel is verrekend met de IOAW kunnen vragen om herziening van de uitkering over de periode vanaf 1 april 2005. Dit moet gebeuren vóór 1 april 2009. Na het bereiken van de 65-jarige leeftijd krijgt de werknemer een uitkering uit hoofde van de AOW. Mogelijk krijgt hij dan ook een pensioen. De AOW-uitkering wordt niet gekort door een uitkering ineens of stamrechttermijnen. Korting zal slechts plaats kunnen vinden indien de echtgenote reeds 65 jaar is en de werknemer deze leeftijd nog niet heeft bereikt. Inkomsten van de echtgenoot die jonger is dan 65 jaar kunnen leiden tot een maximale korting van 10% op de uitkering van de andere echtgenoot.

Ook deze korting kan achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat er sprake was van een vrije keuze in de besteding van de gouden handdruk.
Bij het toekennen van een uitkering krachtens de WWB zal -behoudens een kleine vrijstelling- iedere vorm van vermogen en inkomen in mindering worden gebracht op de uitkering.
Ook indien men direct afrekent over de schadeloosstelling, zal dit gevolgen hebben voor de toekenning van de bijstand. Bij de uitkeringen uit hoofde van IOAW en TW blijft het nettobedrag buiten beschouwing.