De Algemene Ouderdomswet (A.O.W.) regelt het collectieve basispensioen in Nederland. De wet is in 1957 geïntroduceerd door de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid J. G. Suurhoff, de Minister van Financiën Johan van de Kieft, de Staatssecretaris van Financiën Willem Hendrik van den Berge en de Minister van Binnenlandse Zaken Louis Beel, allen lid van het kabinet onder leiding van premier Willem Drees. De A.O.W. is de opvolger van de door Drees als minister van Sociale Zaken in 1947 ingevoerde Noodwet Ouderdomsvoorziening, die uitdrukkelijk als tijdelijk bedoeld was.

Huidige Regels

De A.O.W. is een collectief basispensioen, dat wordt uitgekeerd aan mensen van 65 jaar en ouder die in Nederland hebben gewoond. De A.O.W. bedraagt 2% van het volledige AOW-pensioen voor ieder jaar dat iemand tussen zijn of haar 15e en 65e jaar in Nederland heeft gewoond en niet in het buitenland heeft gewerkt. Ook niet-werkende partners van mensen die in het buitenland werken (grensarbeiders) bouwen meestal geen A.O.W. op. Nederlanders die in het buitenland wonen en werken kunnen hun A.O.W.-verzekering vrijwillig voortzetten, wat vooral voordelig is voor mensen met een laag inkomen zoals ontwikkelingswerkers. De A.O.W. voor alleenstaanden bedraagt 70% van het minimumloon, de A.O.W. voor gehuwden en samenwonenden 50% van het minimumloon. A.O.W.-trekkers met een partner beneden de 65 kunnen een toeslag op de A.O.W. krijgen. Deze toeslag is het enige inkomensafhankelijke element in de A.O.W.; het inkomen van de jongere partner wordt geheel (inkomen in verband met arbeid) of gedeeltelijk (inkomen uit arbeid) gekort op de toeslag. De A.O.W. wordt betaald volgens het omslagstelsel, voor het grootste deel uit de A.O.W.-premie, een vast percentage van het inkomen beneden de premiegrens van belastingplichtigen beneden de 65. In de praktijk is de A.O.W.-premie een belasting over een deel van de inkomsten in Box 1. Sinds 2001 wordt geen A.O.W.-premie geheven over inkomsten uit vermogen. Daarnaast geeft de overheid een bijdrage uit de algemene middelen.

De betaling van de A.O.W. wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank, de inning van de premies door de belastingdienst.

Historie

Aan de A.O.W. is een lange voorgeschiedenis voorafgegaan. De Pruisische kanselier Otto von Bismarck legde in 1889 een inkomensverzekering op tegen inkomstenderving in geval van ouderdom, ziekte en invaliditeit. In deze inkomensverzekering komt de pensioenleeftijd van 65 jaar voor het eerst voor. Overigens was de levensverwachting in die tijd veel lager dan nu.

In het Verenigd Koninkrijk werd in 1942 (dus in de oorlogsjaren) door Lord William Beveridge gebruikgemaakt van het sterke gevoel van solidariteit om een blauwdruk te maken voor een stelsel van sociale volksverzekeringen, betaald uit belastinggeld. Soortgelijke systemen werden na de Tweede Wereldoorlog in meerdere Europese landen en in de Verenigde Staten ingevoerd.

Terwijl in het systeem van Beveridge de uitkering afhangt van het vroegere inkomen, is in het systeem van Bismarck de uitkering voor iedereen hetzelfde. Deze twee modellen, en tussenvormen ervan, worden nog steeds gebruikt. Zo is in Nederland de uitkering in principe voor iedereen gelijk, maar wordt toch onderscheid gemaakt naar de huwelijkse staat.

Toekomst van de A.O.W.

Al 25 jaar bestaan twijfels of de A.O.W. bij de verwachte vergrijzing ongewijzigd gehandhaafd kan worden. In de jaren ’80 onderzocht een staatscommissie onder leiding van Willem Drees jr. de toekomst van de voorziening die zijn vader tot stand had gebracht. Aanleiding was een alarmerend artikel in Economisch Statistische Berichten. Drees concludeerde, dat het stelsel kon worden gehandhaafd. Wel adviseerde hij tot individualisering van de uitkering. De regeringen sindsdien hebben dat niet gevolgd omdat het zou hebben geleid tot armoede van alleenstaande bejaarden en rijkdom van de samenwoners.

In de jaren ’90 werd het A.O.W.-fonds opgericht. Financiële meevallers werden door de minister van financiën in dat fonds gestort om de gevolgen van de vergrijzing op te vangen.

Na het jaar 2000 rees opnieuw onrust over de toekomst van de A.O.W. Het thema speelde een rol in de campagnes voor de parlementsverkiezingen van 2006.

De VVD overwoog een verhoging van de A.O.W.-leeftijd tot 67 jaar, maar heeft dit plan niet in haar definitieve verkiezingsprogramma voor 2006 opgenomen. Alleen D66 stelt een verhoging van de A.O.W.-leeftijd tot 67 jaar voor met een overgangsperiode van 24 jaar. Daarentegen wordt door gezaghebbende economen gepleit voor fiscalisatie van de AOW, bijvoorbeeld in het SER-advies van 30 augustus 2006. Hierbij zouden de aparte lage belastingtarieven voor personen boven de 65 jaar verdwijnen. Volgens het regeerakkoord voor het Kabinet-Balkenende IV zullen alleen ouderen met een eigen pensioen (dus bovenop de te ontvangen A.O.W.) van meer dan € 18000 die voor hun 65 ste met werken zijn gestopt aan de A.O.W. mee hoeven te betalen. Het CPB betwijfelt echter of deze regeling uitvoerbaar is.

In 2015 zal de toeslag op het A.O.W.-pensioen verdwijnen. Mensen die 65 jaar worden op of na 1 januari 2015, en die een jongere partner hebben, kunnen zodoende niet vanaf die datum in aanmerking komen voor een toeslag op hun A.O.W.-pensioen.

Een aspect van de A.O.W. dat in de komende jaren vermoedelijk steeds meer aandacht zal krijgen (en reeds nu begint te krijgen) is dat van de onvolledige A.O.W.-opbouw (doordat men niet de voledige 50-jarige periode van verzekeringsopbouw heeft doorlopen. Dit zal leiden tot een toename van “gekorte” A.O.W.-pensioenen. (bron wikipedia)

Voor meer informatie: SVB