Langer de tijd voor aankopen lijfrentetermijnen

Als een lijfrenteverzekering de einddatum heeft bereikt, moet de  begunstigde binnen een redelijke termijn aangeven wat hij met dit kapitaal wil doen. Als hij die keuze niet maakt, wordt het kapitaal in de heffing betrokken. Meestal wordt gedacht dat er een termijn van 6 maanden voor staat. Dat is goeddeels achterhaald.

Inmiddels is er een wetswijziging sinds 2010 waardoor in het algemeen gesteld kan worden dat voor lijfrenteverzekeringen een termijn geldt tot het eind van het daarop volgende jaar.

Hieronder een uitspraak van het Hof in Amsterdam van 13 juni 2013. Het FJA van Nationale-Nederlanden heeft er nog een paar interessante kanttekeningen bij gemaakt.

Op 31 december 2005 eindigt X’ levensverzekering. Het gaat hier om een lijfrenteverzekering waarop de fiscale regels van vóór de Brede Herwaardering I (1992) van toepassing zijn. Na het bereiken van de einddatum van de verzekering heeft de verzekeraar aan X gevraagd wat hij met het lijfrentekapitaal wilde doen.

Hij had:

  1. de ontvangst van het kapitaal / de lijfrentetermijnen kunnen uitstellen;
  2. het kapitaal ineens kunnen opnemen; of
  3. het kapitaal kunnen omzetten in een periodieke uitkering (lijfrente). 

X heeft binnen de hiervoor geldende redelijke termijn van, in principe, zes maanden geen keuze gemaakt. De verzekeraar moet dit aan de Belastingdienst doorgeven en heeft dit ook gedaan (renseigneringsverplichting). De belastinginspecteur stelt vervolgens dat de begunstigde geacht wordt het lijfrentekapitaal ineens uitbetaald te hebben gekregen. De inspecteur belast in 2006 het bedrag van het beschikbaar gekomen lijfrentekapitaal. X stapt naar de rechter. Hij vindt dat de belastinginspecteur het lijfrentekapitaal niet mag belasten in 2006. Rechtbank Haarlem geeft hem hierin gelijk. De inspecteur had het bedrag in 2005 kunnen belasten, toen de einddatum van de verzekering was bereikt. In 2006 is daar geen mogelijkheid voor, aldus de rechtbank. In hoger beroep oordeelt Hof Amsterdam echter anders. De inspecteur mag het lijfrentekapitaal wel in 2006 belasten.

Belang voor de praktijk
De begunstigde moest binnen de redelijke termijn van zes maanden na het bereiken van de einddatum een keuze maken wat hij met het lijfrentekapitaal wilde doen. Als dit niet gebeurt, wordt het lijfrentekapitaal in de belastingheffing betrokken in het kalenderjaar waarin de redelijke termijn verstrijkt. Hof Amsterdam heeft aangegeven dat de redelijke termijn in ieder geval op 31 december 2006 is geëindigd. De inspecteur heeft daarmee, aldus het hof, terecht het lijfrentekapitaal in 2006 belast. Het is daarbij niet van belang of en wanneer de verzekeraar na het verstrijken van de redelijke termijn daadwerkelijk tot uitbetaling is overgegaan.

Voor lijfrenteverzekeringen geldt – ongeacht het fiscale regime – sinds 2010 een veel ruimere termijn. De begunstigde moet uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de einddatum is bereikt een keuze maken. Als de verzekering tot uitkering komt door het overlijden van (één van) de verzekerde(n), geldt zelfs nog een extra jaar bedenktijd. Als de begunstigde geen keuze maakt binnen de daarvoor geldende termijn, dan is het lijfrentekapitaal belast op de laatste dag van de termijn.

Voorbeeld
M heeft een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule met als einddatum 15 november 2013. Op 15 november 2013 is M nog in leven. M moet nu uiterlijk op 31 december 2014 een keuze hebben gemaakt wat er met het lijfrentekapitaal moet gebeuren. Doet M dat niet, dan is het lijfrentekapitaal belast op 31 december 2014. Het kapitaal wordt dan in M’s aangifte over 2014 in een keer tot zijn inkomen gerekend.

Sinds 2010 is in de wet bepaald dat belastingheffing plaatsvindt op de dag van het verstrijken van de wettelijke termijn. Vóór 2010 werd na het verstrijken van de redelijke termijn geheven op het moment van expiratie, dus als het ware met terugwerkende kracht. Omdat deze zaak zich afspeelt vóór 2010, is deze uitspraak opmerkelijk en naar onze mening onjuist.