Bancair overlijden

De bancaire nabestaandenlijfrente is een lijfrente waarvan de termijnen toekomen aan een natuurlijk persoon en ingaan bij het overlijden van de rekeninghouder of zijn (gewezen) partner. Bij de bancaire nabestaandenlijfrente wordt onderscheid gemaakt tussen het overlijden van de rekeninghouder en het overlijden van de (gewezen) partner. Ook is van belang of het overlijden tijdens de opbouwfase of tijdens de uitkeringsfase heeft plaatsgevonden.

Het overlijden van de partner tijdens de opbouwfase

Het door het overlijden van de partner vrijgekomen kapitaal kan door de rekeninghouder worden aangewend voor een nabestaandenlijfrente. De rekeninghouder is hiertoe niet verplicht. Kiest de rekeninghouder voor een nabestaandenlijfrente, dan moet deze lijfrente binnen zes maanden na het overlijden van de (gewezen) partner ingaan. De termijnen van deze nabestaandenlijfrente moeten toekomen aan de rekeninghouder en de periode tussen de eerste en de laatste termijn moet ten minste vijf jaar zijn.

Het overlijden van de rekeninghouder tijdens de opbouwfase

Het door het overlijden van de rekeninghouder gedeblokkeerde tegoed moet door de erfgenaam aangewend worden voor een nabestaandenlijfrente. De nabestaandenlijfrente moet binnen een periode van het jaar van overlijden plus de daaropvolgende twee kalenderjaren ingaan (wettelijke beslistermijn). Van belang is wie de erfgenaam is om te kunnen bepalen welke nabestaandenlijfrente kan worden aangekocht.

Er zijn drie mogelijkheden:

1. De erfgenaam is een bloed- of aanverwant in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de zijlijn, niet zijnde de partner, die jonger is dan 30 jaar. Hieronder vallen bijvoorbeeld de kinderen, broers en zussen en ooms en tantes. De nabestaandenlijfrente moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

•    de termijnen moeten direct na het overlijden van de rekeninghouder ingaan; en

•    de periode tussen de eerste en de laatste termijn bedraagt ten minste vijf jaar, maar nooit meer dan het aantal jaren dat deze bloed- of aanverwant jonger is dan 30 jaar ten tijde van het uitkeren van de eerste termijn (dus maximaal tot en met het jaar waarin de nabestaande 30 jaar wordt); of

•    de periode tussen de eerste en de laatste termijn bedraagt ten minste twintig jaar.

De erfgenaam kan in dit geval dus kiezen voor welke duur hij een uitkering aan wil kopen.

2. De erfgenaam is een bloed- of aanverwant in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de zijlijn, niet zijnde de partner, die ouder is dan 30 jaar. De nabestaandenlijfrente moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

•    de termijnen moeten direct na het overlijden van de rekeninghouder ingaan; en

•    de periode tussen de eerste en de laatste termijn bedraagt ten minste twintig jaar.

3. De erfgenaam is de partner van de rekeninghouder of de erfgenaam is een natuurlijk persoon, maar geen bloed- of aanverwant in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de zijlijn. De nabestaandenlijfrente moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

•    de termijnen moeten direct na het overlijden van de rekeninghouder ingaan; en

•    de periode tussen de eerste en de laatste termijn bedraagt ten minste vijf jaar.

Het overlijden van de rekeninghouder tijdens de uitkeringsfase

Bij het overlijden van de rekeninghouder tijdens de uitkeringsfase komen de nog niet uitgekeerde termijnen toe aan de wettelijke of testamentaire erfgenamen. Zij zullen de nog uit te keren termijnen periodiek ontvangen zoals dat met de rekeninghouder was overeengekomen. Mocht in de tussentijd ook de erfgenaam komen te overlijden, dan vererft het recht op de nog niet uitgekeerde termijnen wederom. Hierdoor treedt, in tegenstelling tot bij de verzekerde nabestaandenlijfrente, geen kapitaalverlies op. Bij een verzekerde nabestaandenlijfrente kan dit kapitaalverlies overigens worden afgedekt met een contraverzekering (overlijdensrisicoverzekering). Dit brengt wel extra kosten met zich mee.