Beleggingspatronen en ruilgedachten

Een bijna standaardadvies van accountants aan DGA’s is om pensioen in Eigen Beheer te voeren en dit niet onder te brengen bij een verzekeraar. De redenen zijn veel DGA’s bekend. Het geld blijft in de onderneming en er worden geen “hoge” verzekeringskosten gemaakt. Hiermee worden veel argumenten die pleiten voor wel verzekeren vaak niet genoemd. Zo is en blijft het opletten geblazen met de beleggingen die gedaan worden om pensioen op te bouwen.

Het kan maar zo zijn dat bij verschuivingen in de beleggingsportefeuille de belastingdienst zich op het standpunt stelt dat er tussentijds fiscaal moet worden afgerekend over de beleggingsresultaten. Een goed voorbeeld treft u hieronder aan. Allemaal problemen die  overigens niet zouden spelen bij het onderbrengen van de pensioenaanspraken bij een verzekeraar. Dat kan bijvoorbeeld met een zakenpolis. Hierover hebben we vaker uitgebreid geschreven.

In dit kader is een uitspraak van de Hoge Raad van 3 december 2010 van belang.

Het pensioen van een vijftal directeur grootaandeelhouders (dga’s) is ondergebracht bij een pensioenstichting. Toen de laatste dga met pensioen ging, heeft de stichting op advies van haar vermogensbeheerder al haar beleggingen verkocht en daarvoor in de plaats effecten gekocht met een defensiever beleggingspatroon om zo aan haar pensioenverplichting te kunnen blijven voldoen. De Belastingdienst rekent de beleggingsopbrengst die bij verkoop van de aandelen gerealiseerd wordt tot de fiscale winst voor de vennootschapsbelasting. De pensioenstichting is van mening dat belastingheffing niet aan de orde is en doet een beroep op de “ruilgedachte” zoals verwoord in een arrest van de Hoge Raad.

Hof Arnhem oordeelt dat van de “ruilgedachte” slechts sprake kan zijn als de nieuw gekochte effecten van geheel gelijke aard zijn als de verkochte aandelen en daardoor in economische zin dezelfde plaats innemen in de effectenportefeuille. Vervolgens constateert het hof dat de nieuw gekochte effecten in ieder geval in termen van (netto) rendement en risico verschillen van de verkochte aandelen. Op grond van deze verschillen kan de “ruilgedachte” geen toepassing vinden. De Hoge Raad laat in de cassatieprocedure het oordeel van het hof in stand.

Hoewel de uitspraak betrekking heeft op een pensioenstichting, is de uitkomst ook van belang voor andere ‘eigen beheer’ lichamen, zoals pensioen-, lijfrente- en stamrecht-BV’s.

Als hoofdregel geldt dat bij verkoop van aandelen wordt afgerekend over de beleggingswinst. Slechts als sprake is van het vervangen van effecten door effecten van geheel gelijke aard die in economische zin dezelfde plaats innemen, kan belastingheffing achterwege blijven. De “ruilgedachte” is dan van toepassing.

Vanuit de accountantswereld is teleurgesteld gereageerd op deze uitspraak. Blijkbaar bestond de hoop dat de “ruilgedachte” soepeler zou worden uitgelegd nu zowel de verkochte als de aangeschafte aandelen dienden ter dekking van de pensioenverplichting. Dat steekt temeer gelet op de uit het oogpunt van zorgplicht voortkomende verplichting om over te gaan naar een meer defensief beleggingspatroon naar mate de pensioendatum dichterbij komt. Adviseurs zullen bij de vaststelling van het beleggingsbeleid rekening moeten houden met deze tussentijdse belastingheffing.

Problemen als deze zijn goed te voorkomen met gedegen advies bij de start van een pensioentoezegging in de BV. Er zijn diverse aantrekkelijke constructies denkbaar die geen fiscale verrassingen zoals deze zullen hebben. Wij helpen u uiteraard graag.

Bron: NN FJA