Route 66

Op 10 mei 2011 is het Wetsvoorstel ‘Wet verhoging pensioenleeftijd naar 66 jaar‘ aan de Tweede Kamer gestuurd. Met dit wetsvoorstel wordt de AOW-leeftijd in 2020 in een keer verhoogd van 65 jaar naar 66 jaar. De opbouwperiode van de AOW blijft 50 jaar, waardoor een volledige AOW-uitkering in de periode van 16 tot 66 jaar wordt opgebouwd.

De tweede pijler pensioen. Ook de fiscale facilitering van pensioen wordt gebaseerd op een pensioenrichtleeftijd van 66 jaar. Omdat werknemers als gevolg van de verhoging van de AOW-leeftijd een jaar langer doorwerken, hebben zij meer tijd om pensioen op te bouwen. Daarom worden de maximale opbouwpercentages (Witteveen-kader) met ingang van 1 januari 2013 verlaagd.
Het nieuwe uitgangspunt wordt dat werknemers een volledig pensioen, ter grootte van 70% van het laatste loon, in 40 jaar in plaats van 35 jaar kunnen opbouwen. De maximale opbouw in een eindloonregeling wordt daarom verlaagd naar 1,75% per dienstjaar (was 2%). In een middelloonregeling wordt de maximale opbouw 2% per dienstjaar (was 2,25%). Deze lagere opbouw zorgt ook voor een lagere opbouw van nabestaandenpensioen. Pensioenaanspraken die voor 1 januari 2013 zijn opgebouwd op basis van de hogere opbouwpercentages en een pensioenleeftijd van 65 jaar kunnen ongewijzigd in stand worden gehouden. Het 40-deelnemersjarenpensioen wordt met ingang van 1 januari 2020 vervangen door het 41-deelnemersjarenpensioen.

De derde pijler lijfrente. Gelijktijdig met de pensioenopbouw in de tweede pijler worden de faciliteiten voor opbouw van een oudedagsvoorziening in de derde pijler aangepast. Met ingang van 1 januari 2013 wordt de jaarruimte voor lijfrentepremieaftrek beperkt tot 14,5% (was 17%) van de premiegrondslag. Daarnaast mag een zelfstandig ondernemer vanaf 1 januari 2013 jaarlijks maximaal 10% (was 12%) van de winst aan de oudedagsreserve doteren.

De Tweede Kamer en de Eerste Kamer moeten zich nog buigen over het wetsvoorstel. Wijzigingen op het wetsvoorstel zijn niet uitgesloten. Pas als de Eerste Kamer akkoord is, is de inhoud van de wet definitief bekend.
Iedereen die op of na 1 januari 1955 is geboren, krijgt op grond van dit wetsvoorstel pas vanaf de 66-jarige leeftijd recht op een AOW-uitkering. Wie voor 1 januari 1955 is geboren houdt recht op een AOW-uitkering vanaf leeftijd 65. Dit betekent dat er in 2020 geen AOW-gerechtigden bij komen. Een volledige AOW-uitkering wordt nog steeds in 50 jaar opgebouwd. Personen die voor 1 januari 1955 zijn geboren bouwen een volledige AOW-uitkering dus op in de periode 15-65, terwijl personen die op of na 1 januari 1955 zijn geboren de AOW straks opbouwen in de periode 16-66. Eventuele opgebouwde AOW-rechten in de periode 15-16 komen dan te vervallen.
Voor pensioenregelingen gaat de verhoging van de pensioenleeftijd al per 1 januari 2013 gelden. Na de aanpassingen aan de Witteveen-wetgeving per 1 juni 1999, de VPL-wetgeving per 1 januari 2005 en de introductie van de Pensioenwet per 1 januari 2007, wordt met dit wetsvoorstel dus per 1 januari 2013 de volgende ingrijpende wetswijziging doorgevoerd. Deze wijziging lijkt in de praktijk nog het meest op een combinatie van de eerdere Witteveen-wijzigingen (verlaging van de pensioenopbouw) en de VPL-wijzigingen (uitstel van de pensioendatum).
Met deze wijziging zullen de maximaal te bereiken pensioenaanspraken met ingang van 2013 omlaag gaan. Pensioenregelingen die nu nog uitgaan van de maximale opbouwpercentages moeten vanaf 2013 in ieder geval worden aangepast. Tegelijkertijd worden de vanaf 1 januari 2013 opgebouwde pensioenen gebaseerd op een pensioenleeftijd van 66 jaar. Eerdere pensionering blijft uiteraard net als nu mogelijk, maar de pensioenaanspraken moeten dan vanaf de 66-jarige leeftijd actuarieel worden gekort.

Pensioenaanspraken die voor 1 januari 2013 zijn opgebouwd blijven gerespecteerd.

Voor werknemers die geboren zijn voor 1 januari 1955 ontstaat een bijzondere situatie. Deze categorie werknemers gaat vanaf 1 januari 2013 pensioenaanspraken opbouwen die zijn gebaseerd op een pensioenleeftijd van 66 jaar, terwijl de AOW-leeftijd voor deze categorie werknemers 65 jaar blijft. Omdat deze werknemers vaak op hun AOW-leeftijd, oftewel leeftijd 65, zullen stoppen met werken, ligt actuariële herrekening van het na 1 januari 2013 opgebouwde pensioen naar leeftijd 65 dan erg voor de hand. Uitgerekend is dat deze werknemers, afhankelijk van het exacte moment van pensioneren, ongeveer 0,5 tot 4,5 maand langer moeten doorwerken om hetzelfde nominale pensioen te blijven ontvangen. Zo levert ook de oudere werknemer een beperkte bijdrage aan het langer doorwerken.
Voor beschikbare premieregelingen heeft het Ministerie van Financiën eind 2009 netto beschikbare premiestaffels gepubliceerd. Deze op de netto staffels gebaseerde premiepercentages moeten uiterlijk op 1 januari 2015 binnen de beschikbare premieregelingen worden gehanteerd. De in 2009 gepubliceerde netto staffels zijn nog gebaseerd op 35 dienstjaren en een pensioenleeftijd van 65 jaar. Ook deze staffels moeten dus worden aangepast aan de opbouwperiode van 40 dienstjaren en een pensioenleeftijd van 66 jaar. Onduidelijk is nog in hoeverre de voorgenomen aanpassing per 1 januari 2013 aan de nieuwe pensioenleeftijd zich verhoudt met de overgangsperiode zoals die voor invoering van de netto staffels is vastgesteld en die loopt tot 2015.

Tot slot worden ook de derde pijlerfaciliteiten verlaagd, zodat ook van mensen die hun oudedagsvoorziening in de derde pijler opbouwen een evenredige bijdrage in de versobering van pensioenopbouw wordt gevraagd. Tevens wordt zo voorkomen dat de verlaging van pensioenopbouw in de tweede pijler (deels) wordt gecompenseerd door extra opbouw in de derde pijler. In de formule voor de jaarruimte voor lijfrentepremieaftrek wordt het maximale premiepercentage van 17% verlaagd naar 14,5%. Dotaties aan de oudedagsreserve worden beperkt van 12% tot 10% van de winst.
Als gezegd moeten de Tweede Kamer en de Eerste Kamer zich nog buigen over het wetsvoorstel. Wel lijkt de versobering van de opbouw van oudedagsvoorzieningen onafwendbaar. Dit geldt in ieder geval voor die pensioenregelingen waarin de maximale opbouwmogelijkheden worden benut. De komende periode zal duidelijk moeten worden hoe de pensioenregelingen moeten worden aangepast. (Bron FJA)