Periodiek verrekenbeding, de eigen woning en echtscheiding

BokshandschoenenAls we geld overhouden dan verdelen we dat spaargeld samen.” Best een mooie afspraak als je gelukkig getrouwd bent. Het wordt pijnlijk als je gaat scheiden. Want, hoe gaan we dat dan verrekenen? Een vechtscheiding ligt op de loer. Maar ook bij overlijden komt dit probleem in volle hevigheid te voorschijn. Ruben Stam van het FJA heeft er een interessant artikel over geschreven op WWJATB.

Uit de titel mag het al duidelijk worden: deze bijdrage gaat over ingewikkelde materie. Maar de problematiek is wel heel alledaags. De meeste mensen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. Toch zijn er ook heel wat huwelijken gesloten zonder huwelijksgoederengemeenschap en waarbij een periodiek verrekenbeding is afgesproken. Een periodiek verrekenbeding is een beding waarmee de beide partners afspreken dat ze jaarlijks het niet geconsumeerde inkomen verdelen. Onder het niet geconsumeerde inkomen moet worden verstaan het inkomen dat overblijft nadat de kosten van huishouding (woonlasten, boodschappen, etc.) zijn betaald. Wat en hoe er moet worden verrekend kan verschillen. Het ene periodiek verrekenbeding is het andere niet. Feit is dat er van de overeengekomen jaarlijkse verrekening vaak niet veel terecht komt. En wat dan?

Als een verrekenbeding is opgenomen in de huwelijkse voorwaarden maar niet is uitgevoerd, dan bepaalt de wet dat er bij het einde van het huwelijk alsnog moet worden verrekend tussen de beide echtgenoten. Dat kan dus bij overlijden zijn, maar ook bij echtscheiding. Vaak kan een juiste verrekening niet meer plaatsvinden, simpelweg omdat de daarvoor benodigde gegevens ontbreken. Het komt er dan op neer dat het totale vermogen van de beide huwelijkspartners moet worden verdeeld alsof er een huwelijkse goederengemeenschap is.

De casus

De eigenwoningregeling is met ingang van 1 januari 2013 grondig gewijzigd. Hoe de regeling moet worden toegepast – onder andere bij echtscheiding – is afhankelijk van het huwelijksgoederenregime. Om dit toe te lichten, laat ik u kennis maken met Gerard. Gerard heeft op 1 juli 2003 zijn eerste eigen woning gekocht. De kostprijs van de woning bedraagt € 200.000, die Gerard volledig heeft gefinancierd door middel van een spaarhypotheek. In de loop van 2004 is Gerard gaan samenwonen met Ina. Een jaar later trouwen zij. Het huwelijk houdt geen stand. Op 1 juli 2013 vindt de echtscheiding plaats. Voor het gemak ga ik er vanuit dat Ina ten tijde van het huwelijk niets heeft en dat Gerard alleen een eigen woning, eigenwoningschuld en kapitaalverzekering eigen woning (KEW) heeft. Ook bij de echtscheiding is er behoudens woning, eigenwoningschuld en KEW niets.

Huwelijksgoederengemeenschap

De eerste vraag die iedere adviseur zou moeten stellen, is hoe zij gehuwd zijn. Is er sprake van een huwelijksgoederengemeenschap, dan heeft er bij het aangaan van het huwelijk een zogeheten boedelmenging plaatsgevonden. De woning, de eigenwoningschuld en de KEW valt in deze gemeenschap. Ieder is voor de fiscale wetgeving als het ware voor de helft eigenaar en schuldenaar geworden. Op het moment van scheiden moet de boedel verdeeld worden. De woning is ten tijde van de echtscheiding € 240.000 waard. De waarde van de KEW bedraagt € 40.000. Als we ervan uitgaan dat Gerard in de woning blijft, zal hij Ina moeten ‘uitkopen’. Dit leidt ertoe dat Gerard in fiscale zin een nieuwe eigenwoningschuld aan kan gaan van maximaal € 120.000 om Ina’s aandeel in de eigen woning over te nemen. Dit leningdeel moet, voor fiscale renteaftrek, een annuïteitenhypotheek of een lineaire hypotheek zijn. Voor deze lening gaat een nieuwe dertigjaarstermijn lopen. Deze nieuwe lening komt bovenop de al bestaande lening van Gerard van € 100.000. Ina lost haar deel van de lening, eveneens € 100.000, af. Bij Ina ontstaat een eigenwoningreserve van € 20.000. Als Ina een nieuwe woning koopt kan zij – na inbreng van de eigenwoningreserve – tot een bedrag van € 100.000 nog 20 jaar renteaftrek genieten. Tot dit bedrag is er voor haar sprake van een zogenoemde bestaande eigenwoningschuld. Als de eigenwoningschuld hoger is dan dit bedrag geldt voor dit meerdere dat sprake is van een nieuwe eigenwoningschuld waarvoor een nieuwe dertigjaarstermijn gaat gelden. Uiteraard moet de hypotheek dan zijn vormgegeven als een annuïteiten- of lineaire hypotheek.

Koude uitsluiting

Wat nu als Gerard en Ina buiten iedere gemeenschap van goederen zouden zijn gehuwd (koude uitsluiting)? In dat geval vindt er vanwege het huwelijk geen boedelmenging plaats. Woning, eigenwoningschuld en KEW blijven in dat geval van Gerard. Ina verwerft vanwege het huwelijk niets, ook niet in fiscale zin. Ook bij de echtscheiding verandert er niets. Ina heeft dus door het huwelijk en ook door de echtscheiding geen eigenwoningverleden verkregen. Als zij een woning koopt, valt de lening vanaf de eerste euro onder het nieuwe recht. Dat wil zeggen dat er op dat moment voor haar een dertigjaarstermijn gaat lopen voor de lening. De hypothecaire lening zal ook, om renteaftrek te kunnen krijgen, een annuïteiten- of lineaire hypotheek moeten zijn.

KEW en echtscheiding

Voor wat betreft de KEW geldt in beide situaties – dus ongeacht het huwelijksgoederenregime – het volgende. De KEW kan in het kader van de beëindiging van het partnerschap worden overgedragen. Als de KEW (deels) wordt overgedragen aan Ina wordt deze bij wetsfictie geacht tot uitkering te zijn gekomen, tenzij Ina al een nieuwe woning heeft gekocht.

Periodiek verrekenbeding

Nu komen we bij de situatie dat Gerard en Ina geen (beperkte) huwelijksgoederengemeenschap hebben, maar wel een periodiek verrekenbeding hebben opgenomen in de huwelijkse voorwaarden. Door het huwelijk is er geen sprake van boedelmenging, ook niet vanwege het periodiek verrekenbeding. Maar zoals dat wel vaker gaat, hebben Gerard en Ina tijdens het huwelijk helemaal niet verrekend. Bij het einde van het huwelijk moeten Gerard en Ina alsnog verrekenen. Omdat de gegevens voor een juiste verrekening ontbreken, komt het er op neer dat het totale vermogen van Gerard en Ina moet worden verdeeld alsof er een huwelijkse goederengemeenschap is. De fictie van een huwelijksgoederengemeenschap is niet hetzelfde als een huwelijksgoederengemeenschap zelf. Er is dus ook nu geen sprake van boedelmenging. De woning, de eigenwoningschuld en de KEW zijn dus nog steeds exclusief van Gerard. Ina heeft echter wel een verrekeningsvordering op Gerard. Deze bedraagt de helft van € 240.000 (waarde woning) plus € 40.000 (waarde KEW) min € 200.000 (eigenwoningschuld), oftewel een bedrag van € 40.000.

Hoe zou nu de verdeling bij echtscheiding kunnen plaatsvinden? Gerard blijft in principe eigenaar van de woning, schuldenaar voor de eigenwoningschuld en verzekeringnemer op de KEW. Maar omdat hij vanwege de echtscheiding een schuld heeft aan Ina van € 40.000, zou overwogen kunnen worden om de KEW op haar naam te zetten. Fiscaalrechtelijk is deze overdracht bij echtscheiding toegestaan. Als gevolg van de overdracht komt de KEW bij Ina fictief tot uitkering, ten minste, als zij geen andere woning heeft. Zij kan na de fictieve uitkering de verzekering afkopen en ontvangt dientengevolge (netto) € 40.000. Door de overdracht van de verzekering heeft Gerard de verrekeningsvordering die Ina op hem heeft ingelost. Uiteraard moeten bank en verzekeraar wel willen meewerken aan deze transactie. Verder kan het niet zo zijn dat er bij Gerard, door de overdracht van de KEW, een volledig aflossingsvrije hypotheek ontstaat. Deze mag op grond van de Gedragscode Hypothecaire Financieringen immers maximaal 50% van de waarde van de woning bedragen, dus maximaal € 120.000. Voor in ieder geval een bedrag van € 80.000 zal de hypotheek dus moeten worden omgezet in een andere dan aflossingsvrije hypotheek. Omdat Gerard geen (bank)spaarhypotheek meer kan sluiten, zal het er in de regel op neer komen dat de hypotheek in ieder geval deels moet worden omgezet in een annuïteiten- of lineaire hypotheek. Ook hier geldt dat de medewerking van de bank vereist is. Daar valt of staat de hele opzet mee.