VUT Handdruk

Vroeger was er de VUT. En veel ambtenaren de FPU.  Maar helaas zijn al deze, voor vele werknemers, aantrekkelijke regeling afgeschaft.

Het beleid van de overheid is er al enige jaren op gericht om werknemers tot 65-jarige leeftijd aan het werk te houden. Alle mogelijke regelingen om eerder te stoppen met werken zijn fiscaal, de afgelopen jaren, onaantrekkelijk gemaakt.

De overheid vreest nu dat de zogenaamde Gouden Handdrukken door werkgevers ingezet zal worden om oudere werknemers vervroegd te laten uittreden, zodat de ontslagvergoeding gebruikt kan worden ter overbrugging van de periode tot de pensioendatum (een VUT-vervangende uitkering).

Daarom zijn er strenge eisen gesteld aan Gouden Handdrukken. hieronder het wettelijk kader én de oplossing.

Te ondernemen stappen voor de werkgever

  1. De werkgever dient bij ontslag vast te stellen of al dan niet sprake is van een VUT-vervangende uitkering.
    (Let op: de eindheffing zal plaatsvinden bij de werkgever. Er is in principe geen verhaalsrecht op de werknemer mogelijk.)
  2. Op schriftelijk verzoek van de werkgever kan de fiscus een beschikking afgeven dat er geen sprake is van een  VUT-vervangende uitkering en dat de eindheffing (ook in de toekomst) niet zal worden toegepast.  Het aanvragen van deze beschikking kan een hoop onduidelijkheden voorkomen.

Geef ons een emailtje met in het onderwerpveld “beschikking” en u krijgt kosteloos een concept tekst voor een schriftelijk verzoek toegezonden.

Wettelijke regeling VUT-vervangende uitkering

Om dit te voorkomen is de volgende wettelijke regeling van toepassing:

Artikel 32aa Wet op de loonbelasting
Ontslagvergoedingen kunnen door de fiscus worden beschouwd als VUT-vervangende uitkeringen.
Wanneer dit het geval is, zal een extra heffing van 52% (tot 2011: 26%) bij de werkgever worden opgelegd die niet op (de ontslagvergoeding van) de werknemer kan worden verhaald. Deze heffing geldt ongeacht de wijze van aanwending van de ontslagvergoeding.

Verzekeraars kunnen, als er sprake is van een VUT-vervangende uitkering, door de fiscus aansprakelijk gesteld worden voor de heffing over het binnen de polis behaalde rendement. In voorkomend geval wordt deze heffing, zodra er uitkeringen plaatsvinden aan de begunstigde,in mindering gebracht op deze uitkeringen.

Wanneer is er geen sprake is van een VUT-vervangende uitkering?

In een Besluit van 8 december 2005;nr.DGB2005/6722 (www.minfin.nl) is de precieze reikwijdte aangegeven van de toepassing van artikel 32aa Wet loonbelasting op ontslaguitkeringen.
In dit Besluit staat wanneer een ontslagvergoeding als een Vut-vervangende uitkering (RVU) kan worden beschouwd en als zodanig belast dient te worden met 26% eindheffing.
Dit Besluit bestaat uit twee mogelijke toetsen. Aan de hand van een kwalitatieve- en/of een kwantitatieve toets kan beoordeeld worden wanneer in ieder geval geen sprake is van een zogeheten RVU. Een eindheffing komt pas in beeld als de ontslaguitkering ten doel heeft te voorzien in een overbrugging naar de ingangsdatum van de pensioen- of AOW-uitkeringen dan wel in aanvulling op pensioenuitkeringen.
Het maakt hierbij geen verschil of een eenmalige uitkering wordt genoten,dan wel een stamrecht. Een werkgever dient bij ontslag vast te stellen of al dan niet sprake is van een RVU omdat de eindheffing bij hem zal plaatsvinden en er geen verhaalsrecht op de werknemer mogelijk is.

1. Kwalitatieve toets
Deze toets valt uiteen in twee ontslagmogelijkheden die niet tot een RVU hoeven te leiden.
• Geen eindheffing bij (collectief) ontslag wegens reorganisatie
Het gaat erom dat de reorganisatie plaatsvindt met het oog op de vermindering van het personeelsbestand op basis van objectieve criteria,waarbij niet de intentie bestaat ouderen met het oog op vervroegd uittreden te ontslaan.

Onder objectieve criteria worden verstaan:
• reguliere toepassing van het huidige lifo-systeem (last in – first out),waarbij de werknemers met de meeste dienstjaren de sterkste rechtsbescherming genieten;
• bij toepassing van het afspiegelingsbeginsel,waarbij de betrokken groep ontslagen werknemers een afspiegeling vormt van het totale werknemersbestand. Er is in beginsel wel sprake van een RVU indien een gelijke groep oudere werknemers vanaf een bepaalde leeftijd (bijvoorbeeld 55,60 of 62) de mogelijkheid hebben om met een financiële regeling uit te treden en niet wordt voldaan aan de hierna besproken kwantitatieve toets.
• Geen eindheffing bij niet leeftijd-gerelateerd individueel ontslag
Een uitkering bij ontslag wegens disfunctioneren,heeft in beginsel niet tot doel een inkomensoverbrugging te geven tot het ingaan van een pensioen- of AOW-uitkering. Onder ontslag wegens disfunctioneren,worden in dit verband ook vergelijkbare ontslaggronden begrepen,zoals bijvoorbeeld onenigheid over het te voeren beleid en onverenigbaarheid van karakters. De hoogte van dergelijke uitkeringen wordt meestal bepaald met behulp van de kantonrechter-formule.Deze uitkeringen vallen buiten de reikwijdte van artikel 32aa LB.Dat geldt uiteraard niet als blijkt dat de betrokken werkgever voornamelijk werknemers van of boven een bepaalde leeftijd (bijvoorbeeld 55,60 of 62) ‘wegens disfunctioneren’ ontslaat.

2. Kwantitatieve toets
Bij de kwantitatieve benadering geldt een dubbele toets om te bepalen of sprake is van een regeling van vervroegde uitdiensttreding (RVU).Als wordt voldaan aan de zogenaamde 55-jaar-toets of de 70%-toets, is er geen sprake van een RVU en is de werkgever geen 26% (vanaf 2011 52%) eindheffing over de ontslagvergoeding verschuldigd.
Bij de 55-jaar-toets is geen sprake van een RVU indien de periodieke uitkeringen eindigen voor de 55-jarige leeftijd van de polishouder en de uitkering niet hoger is dan 100% van het laatstgenoten reguliere jaarloon uit de oude dienst-betrekking.
Bij de 70% toets dienen de uitkeringen (incl.eventuele WW,ZW,WAO,VUT, pre-pensioen etc.) op de feitelijke ingangsdatum actuarieel (tenminste 3% rekenrente, leeftijdscorrecties) herrekend te worden;er is geen sprake van een RVU indien de periodieke uitkering vanaf ingangsdatum tot de 63-jarige leeftijd,dan wel pensioendatum gelijk is of minder dan 70% van het laatstgenoten reguliere loon.

Van belang voor Gouden Handdruk-verzekeringen is dat kan worden volstaan met één beoordelingsmoment, te weten bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Indien de ingangsdatum van de stamrecht-uitkeringen, zoals bij de GHP,op dat moment nog niet vaststaat,kan men rekenen vanaf de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Indien op dat moment artikel 32aa LB niet van toepassing is,dan staat vast dat geen eindheffing zal worden opgelegd.
Latere veranderingen kunnen dan niet teweegbrengen dat nogmaals wordt getoetst.

Bron L&G